Bijdrage Kaderrichtlijn Water 2016-2021
Dank u wel voorzitter,
Als het gaat om de Kader Richtlijn Water zijn de provincies en dus ook Fryslân in een onmogelijke spagaat gemanoeuvreerd. Wij zijn als provincie verantwoordelijk voor de kwaliteit van het grondwater en via het Waterschap verantwoordelijk voor de kwaliteit van het oppervlaktewater.
De kwaliteit van dat water wordt voor een belangrijk deel bepaald door ongewenste stoffen die daar in komen. En juist op dat punt heeft de provincie niets te zeggen. Ik geef een voorbeeld. Een belangrijke bedreiging voor de waterkwaliteit van zowel het grondwater als het oppervlaktewater wordt gevormd door de activiteiten van de intensieve landbouw. Wij denken hierbij bijvoorbeeld aan mest en landbouwgif.
Maar over de hoeveelheden van deze stoffen die mogen worden toegepast hebben wij als provincie geen zeggenschap. De Staten van de provincie Utrecht hebben eerder deze maand hetzelfde geconstateerd en hebben een motie aangenomen waarin de gedeputeerde wordt gevraagd bij het Rijk te pleiten voor strengere regels aangaande het gebruik van landbouwgif en het mestbeleid;
Mijn vraag aan de gedeputeerde is of hij dit Utrechtse voorbeeld wil volgen en of hij bereid is om ook binnen IPO-verband de lastige positie van de provincies in deze aan de orde te stellen.
Voorzitter, de bewaking van de kwaliteit van het oppervlaktewater is mijn fractie niet helemaal duidelijk.
Wie bewaakt de kwaliteit van het oppervlaktewater? Is dat het Waterschap? Is dat de FUMO? Gaat de milieupolitie hierover? En welke controlerende rol speelt de Provincie hierin?
Uit eigen ervaring weet ik, voorzitter, dat de dienst handhaving van het waterschap niet zo hard loopt als er een klacht binnenkomt.
Meneer de voorzitter, dan over de kwaliteit van het grondwater. Die kwaliteit wordt doorgaans bedreigd door ongewenste stoffen die op het land worden aangebracht. Om een voorbeeld te geven. Uit de mineralenbalansen van het CBS blijkt bijvoorbeeld dat van alle stikstof die wordt toegediend maar ongeveer de helft wordt opgenomen door de plant. Van fosfaat blijft ongeveer 20% achter in de bodem. Deze stoffen zakken langzaam, maar in ieder geval zeker richting onze drinkwaterbron. Het is een beetje afhankelijk van de grondsoort, maar stoffen die niet via de plant teruggebracht worden in de kringloop doen er ongeveer 25 jaar over om het zeer diepe grondwater te bereiken.
Nu is mijn vraag, meneer de voorzitter, controleert de provincie op enige manier wat er zich in de grond beneden de bouwvoor aan ongewenst stoffen bevindt? Zo ja hoe? Zo nee, waarom niet?
Het is toch immers van belang om te weten wat er qua grondwaterkwaliteit in de komende 25 jaar op ons af komt.?
Meneer de voorzitter, dit college streeft omvorming na naar een natuurinclusieve landbouw. De verlaging van waterpeilen staat daar haaks op. Het college erkent dat eigenlijk ook door te stellen dat met name in de Veenweidegebieden waterpeilverhoging zou moeten worden nagestreefd.
Als ik de stukken goed gelezen heb begrijp ik dat dit streven geblokkeerd wordt door het gegeven dat er geen draagvlak in de omgeving zou zijn. Meneer de voorzitter, heb ik het goed dat de gedeputeerde hier eigenlijk bedoelt: de boeren willen het niet? En als dat zo is kan de gedeputeerde dan uitleggen waarom de gedeputeerde zich daar dan bij neerlegt?
Er gebeuren in deze provincie talloze activiteiten, ik denk bijvoorbeeld aan nieuwbouw van stallen, uitbreiding van veestapels waarvoor in de omgeving geen draagvlak is. Toch worden deze activiteiten ook door de provincie van de benodigde vergunningen voorzien. Kan de gedeputeerde uitleggen waarom in het ene geval wel gehoor gegeven wordt aan de mening van de omgeving en in het andere geval niet?
Waar nog bij komt dat het maar zeer de vraag is hoe al die nieuwbouw en die uitbreidingen zich verhouden tot het streven naar natuurinclusieve landbouw!
Meneer de voorzitter, uit de stukken begrijp ik dat het college er zich bij neerlegt dat het waterpeil in een aantal gebieden waar dit eigenlijk broodnodig is niet verhoogd gaat worden. En vervolgens zwijgt het college stil. Mijn fractie begrijpt dat niet omdat een logisch vervolg zou zijn dat het college de ontstane schade verhaalt op degene voor wie die schade wordt veroorzaakt. De boeren dus. De bizarre werkelijkheid is dat de gemiddelde bijdrage van de burger aan onze waterhuishouding hoger is dan die van de boeren. Graag een reactie hierop.
Tenslotte: de grootste winst van de biodiversiteit ligt in de aanpak van het waterpeil van de weilanden. Verdroging is samen met vermesting de hoofdoorzaak van het verlies van biodiversiteit. Natuurinclusieve landbouw is de sleutel naar het herstel van de Friese biodiversiteit.
Rinie van der Zanden,
fractievoorzitter Partij voor de Dieren
Interessant voor jou
Bijdrage RUG/UCF (Campus Fryslân)
Lees verderBijdrage Vaarweg Drachten
Lees verder