Inbreng bij Verordening Romte
Dank u wel voorzitter,
Ik wil het in mijn bijdrage hebben over industriële mestvergisters en over windmolens, waarbij wij windmolens juist wel mogelijk willen maken en industriële mestvergisters niet. En het College wil juist het omgekeerde. Dat behoeft natuurlijk enige uitleg. Mijn fractie heeft met belangstelling kennis genomen van de wijzigingsvoorstellen in de Verordening Romte 2014. Wij zijn na lezing achtergebleven met verbazing. Dit college wil minder beleid, minder regels en komt met meer beleid en meer regels. Bovendien zijn de voorgestelde wijzigingen naar de mening van mijn fractie allerminst transparant. De wijzigingen en de toelichting daarop zijn misschien gesneden koek voor geoefende procedurevreters maar een gewone burger kan er geen touw aan vast knopen.
Wat de burger wel begrijpt, als ie tenminste goed doorleest, is dat deze provincie een algemene ontheffing voor mestvergisters mogelijk maakt.
Het college stelt dit in reactie op een zienswijze die ingediend is door het actiecomité Burgumer Mar Co-vergisterij. Dit actiecomité vraagt aan het College om industriële (niet bedrijfseigen) mestvergisters niet in het buitengebied toe te laten. In zijn reactie op deze zienswijze gaat het College niet in op het verzoek om industriële mestvergisters uit te sluiten. Het houdt een algemeen verhaal over wanneer in het kader van duurzame energie ontheffingen mogelijk zijn en zegt dat dat ook geldt voor mestvergisters.
Maar dat was de vraag niet. De vraag was om industriële mestvergisters uit te sluiten.
En er zijn hele goede redenen om industriële mestvergisters in Fryslân niet toe te laten. Mijn fractie is van mening dat mest op het land hoort en niet in een vergister. Mest kan een waardevolle grondstof zijn, die een cruciale rol kan spelen in de circulaire en dus natuurinclusieve landbouw. Naar ons oordeel zorgt mestvergisting ervoor dat de bestaande intensieve landbouwpraktijk ongestoord door kan gaan met zijn mestoverschotten.
Er zijn op dit moment drie soorten vergistingen in de markt.
Dat is de monovergister, een nieuwe techniek waarbij geprobeerd wordt de mest van het eigen bedrijf zonder toevoeging van andere stoffen te vergisten om er energie van te maken. Bij dit proces komt naast energie ook water en CO2 vrij. Over dat laatste wordt meestal zorgvuldig gezwegen. Wat dus de werkelijke bijdrage aan duurzame energie is ontgaat ons volledig. Wij gaan er van uit dat de generator waarmee de energie wordt opgewekt in een geluiddichte ruimte staat, zodat omwonenden er geen last van ondervinden. We hebben vooralsnog nog geen klachten van omwonenden gehoord over een monovergister. Hiervoor geldt: in beginsel geen monovergisting maar kan bij beperkt gebruik gedoogd worden.
De tweede manier van mestvergisten is covergisten. Daarbij worden andere stoffen aan de mest toegevoegd om het vergistingsproces te vergemakkelijken en zo het rendement te verhogen. Ook hier geldt dat de vergister niet bijdraagt aan de verlaging van de CO2-uitstoot. Vergisting levert methaan en die methaan levert naast energie en water ook CO2. En we willen nou juist de CO2 in de veehouderij verminderen! Eerder is onze motie over de mono- en de covergister al verworpen. Ook voor covergisting geldt dat hij in beginsel uitgebannen moet worden maar kan worden gedoogd zolang het gaat om het wegwerken van eigen mest, de hoeveelheid covergisting beneden de 50% blijft en de omwonenden geen last ondervinden in de vorm van stank en lawaai.
Bij de derde manier van mestvergisting wordt mest van meerdere veehouderijen bij elkaar gebracht . Daarvan heeft de rechter vastgesteld dat dat geen mestvergisting is, maar afvalverwerking in het kader van de MER. Aan deze afval van verschillende veehouderijen worden grote stromen covergistingsmateriaal toegevoegd. Deze industriële manier van covergisting is door de wijze van subsidiëren kennelijk financieel interessant voor partijen buiten de landbouw. Het gaat dan niet meer om mestverwerking of om de productie van duurzame energie, maar het is een verdienmodel waarmee grote winsten kunnen worden gemaakt. De lusten van zo'n industriële vergister zijn voor de investeerder en de niet geringe lasten voor de omwonenden.
Industriële vergisting moet principieel worden uitgesloten.
De grondstoffen voor deze vergisters moeten over grote afstanden worden aangevoerd, de mestproductie in Fryslân is volgens een verklaring van de toenmalige mestspecialist van de LTO onvoldoende om industriële mestvergisters van mest te kunnen voorzien. En dus moet de mest komen uit gebieden waar mestoverschotten zijn. Er wordt in zo'n geval gesleept met varkensmest vanuit Brabant, en Limburg. Datzelfde geldt voor de covergistingsmaterialen. Ook die zijn in deze provincie niet genoeg voorhanden.
Een fors deel van de zogenaamde duurzame energie van deze vergisters verdwijnt dus al door de aanvoer van mest en co-vergistingsmateriaal en de lege vrachtwagens die rijden om nieuw spul op te halen. Het gaat bij de aanvoer van mest en covergistingsmateriaal om zware vrachten die zeker als zo'n vergister in het buitengebied staat een grote aanslag op het wegennet doen. De mest wordt doorgaans opgeslagen in mestsilo's maar dat geldt niet voor het covergistingsmateriaal. Dat wordt opgeslagen in sleufsilo's waar het open en bloot ligt te rotten en dus te stinken tot het de vergister in kan.
Er zijn in het verleden, door zowel de NVWA als de politie, onderzoeken gedaan naar covergisting. Daaruit bleek dat in een groot aantal gevallen de toeleveranciers van covergistingsmateriaal, en nu zeg ik het voorzichtig, het niet zo nauw blijken te nemen met de regelgeving. En zo verdwijnen er in industriële mestvergisters ook illegale stoffen. Die mix zou zich kunnen ontwikkelen tot een gevaarlijke tijdbom die niet alleen risico's voor de bevolking oplevert, maar ook voor het vee. Daar komt nog bij dat zowel de politie als de NVWA aangeven dat de controle en de handhaving bij de covergisting in Nederland onvoldoende is.
Als wij vandaag als Provinciale Staten in de Verordening Romte de bouw van industriële mestvergisters niet expliciet uitsluiten dan zetten wij als Provinciale Staten van Fryslân de deur wagenwijd open voor Brabantse varkensstront, voor dubieus covergistingsmateriaal, voor kapotgereden wegen en voor onbeheersbare/ziekmakende/onleefbare overlast voor inwoners in het buitengebied. En reken er maar op dat, als wij als Staten deze ontwikkeling niet onmogelijk maken, de industriële mestvergisters het Friese land zullen veroveren.
Er is maar één reden waarom wij als Staten niet hoeven ingrijpen en dat is wanneer het College nu zelf tot de conclusie komt dat er in deze provincie geen plaats is voor industriële mestvergisting. Mocht het College deze suggestie niet overnemen, dan zal ik in tweede termijn een Amendement indienen waarin ik expliciet vraag om industriële mestvergisting categorisch uit te sluiten. Met daarbij als voetnoot wat deze provincie onder industriële mestvergisting verstaat.
We hebben een amendement: geen industriële mestvergisters in agrarisch gebied en een motie: geen industriële vergisters op bedrijventerreinen.
Verder hebben wij een Amendement Ruim baan voor dorpsmolens. Het voorstel van GS biedt onvoldoende ruimte voor dorpsmolens. Een gemiste kans wat ons betreft.
Juist initiatieven zoals Reduzum, waarbij het dorp blij is met de molen en de opbrengst ten goede komt van het hele dorp, verdienen ruim baan in de broodnodige transitie naar een duurzame samenleving. De provincie moet deze ontwikkelingen stimuleren, en niet –zoals nu- belemmeren.
Wij stellen daarom voor dat windmolens wél worden toegestaan, ongeacht de tiphoogte, mits het een lokaal gemeenschappelijk initiatief betreft, zoals een lokale energie coöperatie, waarbij voor de gewenste windturbine voldoende draagvlak onder omwonenden bestaat. De richtlijnen die de gemeente Sudwest-Fryslân voor draagvlak hanteert, kunnen hierbij een goede leidraad vormen.
Door ruimte te bieden aan dorpsmolens slaan we meerdere vliegen in één klap. Windmolens zijn niet alleen belangrijk voor de energietransitie: ze kunnen ook een belangrijke rol spelen bij het vergroten van de leefbaarheid op het Friese platteland. Hiervan zijn talloze sprekende voorbeelden, zoals bijvoorbeeld het Deense eiland Samsø:
De eilandbewoners van Samsø kampten al jaren met leefbaarheidsvraagstukken zoals vergrijzing, bijbehorende krimp, oplopende werkloosheid en verslechterende economische omstandigheden. Het eiland miste een eigen verdienmodel. De bewoners sloegen in samenwerking met hun gemeente de handen ineen en benutten de windmolenopgave als kans. Inmiddels is Samsø een energie-exporterend eiland geworden en zorgen de bijkomende lusten ervoor dat ook de lokale economie substantieel is verbeterd. Met ons amendement willen we ook in Fryslân ruim baan geven aan ontwikkelingen zoals deze.
Een dorpsmolen kan daarbij ook bij een boer geplaatst worden. Een voorbeeld hiervan is de gezamenlijke molen bij melkveehouder Jan Pieter van Tilburg in Hellum ( Gr). Hij is enthousiast, want, zo zegt hij: “Door de dorpsmolen komt de burger dichter bij de boer. Je betrekt de veehouder bij het dorp. “
Wij juichen ook toe dat boeren en burgers zélf windmolens plaatsen, maar daarbij is het dan wel van belang dat de omgeving daar geen hinder van ondervindt. Wij zijn daarom enthousiast over de opkomst van de EAZ-windmolen en dienen het amendement van D66 mee in, om ook molens zoals deze volop de ruimte te geven.
Het amendement wordt mee ingediend door GrienLinks en de PvdA.
Dank u wel.
Interessant voor jou
Inbreng bij startnotitie Minder beleid en regels
Lees verderInbreng Beleidsbrief Circulaire Economie
Lees verder