Vragen omvang bouwblok veehou­de­rijen


Indiendatum: jan. 2018

Gedeputeerde Staten hebben volgens de verordening Romte 2014 de mogelijkheid om bouwblokken voor veehouderijen toe te staan die groter zijn dan 1,5 ha (artikel 6.1.2, artikel 6.1.3 en artikel 10.1.1). Omwonenden hebben de indruk dat deze bepaling ervoor zorgt dat uitbreidingen vaak worden toegestaan, ondanks weerstand uit de omgeving en/of schade aan het milieu.

  1. Hoe vaak wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden van artikelen 6.1.2, 6.1.3 of 10.1.1 van de verordening Romte 2014, uitgesplitst naar artikel en soort bedrijf?
  2. Hoe vaak wordt een uitbreiding van het bouwblok boven de 1,5 ha niet toegestaan en op welke gronden?
  3. Bent u met ons van mening dat de voorwaarden, gesteld in lid 2 van artikel 6.1.3 van de verordening Romte 2014 cumulatief zijn? Zo nee, waarom niet?
  4. De uitbreiding van het varkensbedrijf in Hemelum past niet binnen de regels van de verordening Romte 2014, nu het bouwblok groter wordt dan is toegestaan op grond van artikel 6.1.3 lid 1 van de Verordenng: het bouwblok omvat 2,9 ha (danwel 2,35 ha) in plaats van de toegestane 1,5 ha. Ook wordt er niet voldaan aan de voorwaarden in lid 2 van artikel 6.1.3 van de Verordening: er is immers geen sprake van een bestaand bouwperceel van bijna 1,5 ha of meer dan 1,5 ha (het beslaat nu 0,9 ha) (sub a) en ook niet van een beperkte uitbreiding (er zou immers sprake zijn van meer dan een verdubbeling van het bouwvlak) (sub b). De toelichting op lid 2 vermeldt daarnaast: “maakt wel een beperkte overschrijding van dat maximum mogelijk als een bedrijf redelijkerwijs niet binnen 1,5 ha uit de voeten kan. Zo kan een bestaande intensieve veehouderij al dicht tegen het oppervlak van 1,5 ha aanzitten en een beperkte uitbreiding nodig hebben om te voldoen aan wettelijke eisen op het gebied van dierenwelzijn/milieu. In dat geval is een beperkte uitbreiding, waarbij gedacht kan worden aan maximaal circa 10%, denkbaar.” Toch geeft u in antwoord op eerdere vragen van de PvdA aan dat de uitbreiding wel past binnen de regels van de verordening. Kunt u dit toelichten met juridisch steekhoudende argumenten?
  5. Welk percentage van de gemeenten maakt gebruik van de Nije Pleats-methode?
  6. In hoeverre wordt deze werkwijze uniform uitgevoerd? En als geen sprake is van uniformiteit, hoe komt dit en welke inspanningen verricht u richting de gemeenten om dit te uniformeren?
  7. Worden bij toepassing van de Nije Pleats-methode omwonenden altijd tijdig op de hoogte gebracht van plannen tot uitbreiding, anders dan de publicatie in de krant en op elektronische wijze? Zo nee, waarom niet?
  8. Worden bij toepassing van de Nije Pleats-methode omwonenden altijd tijdig uitgenodigd mee te denken en/of hun stem te laten horen bij plannen tot uitbreiding? Zo nee, waarom niet en welke inspanningen verricht u richting de gemeenten om dit te verbeteren?

Uw schriftelijke vragen op grond van artikel 41 van het Reglement van Orde, binnengekomen op 16 januari 2018, beantwoorden wij als volgt.

lnleidende toelichting

Gedeputeerde Staten hebben volgens de verordening Romte 2014 de mogelijkheid om bouwblokken voor veehouderijen toe te staan die groter zijn dan 1,5 ha (artikel 6.1.2, artikel 6.1.3 en artikel 10.1.1). Omwonenden hebben de indruk dat deze bepaling ervoor zorgt dat uitbreidingen vaak worden toe gestaan, ondanks weerstand uit de omgeving en/of schade aan het milieu.

Vraag 1:

Hoe vaak wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden van artikelen 6.1.2, 6.1.3 of 10.1.1 van de verordening Romte 2014, uitgesplitst naar artikel en soort bedrijf?

Antwoord vraag 1:

De Verordening Romte biedt gemeenten de mogelijkheid om, op grond van artikel 6.1.2, leden 2 en 3 en artikel 6.1.3, lid 2, bouwblokken voor veehouderijen toe te staan die groter zijn dan 1,5 ha, als voldaan kan worden aan de daarbij genoemde voorwaarden. Gemeenten hebben in hun bestemmingsplannen regelingen opgenomen die inhoud geven aan die bevoegdheid: met name de mogelijkheid van vergroting van het bouwperceel voor een grondgebonden bedrijf tot 3 ha is in de meeste plannen opgenomen. Wij weten niet hoe vaak gemeenten daaraan toepassing geven. Zij hoeven ons dat niet te melden.

Bestemmingsplannen bevatten meestal geen regeling voor uitbreiding van bouwpercelen voor grondgebonden bedrijven >3 ha of niet-grondgebonden bedrijven >1,5 ha. Als het bestemmingsplan niet voorziet in een dergelijke regeling kan de gemeente wel een 'omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan' verlenen of een 'postzegel'-bestemmings- of wijzigingsplan vaststellen. Die vergunningen en plannen moeten ons worden gemeld in het kader van vooroverleg, ter inzage legging ontwerp en vaststelling of verlening.

Wij houden geen inhoudelijke statistiek bij van vergunningen en plannen die ons worden gemeld. Uit een archief-quick scan over de jaren 2016 en 2017 blijkt dat in plannen en vergunningen die wij hebben kunnen beoordelen:

• in 18 gevallen sprake was van een grondgebonden bouwperceel in omvang tussen 1,5 en 3 ha (conform art. 6.1.2, lid 2);

• in 4 gevallen sprake was van een niet-grondgebonden bouwperceel boven 1,5 ha (conform art. 6.1.3, lid 2).

Grondgebonden bedrijven met een bouwperceel > 3 ha zijn ons niet gemeld (art. 6.1.2, lid 3).

Als niet aan de voorwaarden van de artikelen 6.1.2 en 6.1.3 kan worden voldaan heeft ons college de mogelijkheid om op verzoek van de gemeente met toepassing van artikel 10.1.1. ontheffing te verlenen. Aan die mogelijkheid hebben wij nog geen toepassing gegeven.

Vraag 2:

Hoe vaak wordt een uitbreiding van het bouwblok boven de 1,5 ha niet toegestaan en op welke gronden?

Antwoord vraag 2:

Wij hebben de afgelopen twee jaren in 3 gevallen een zienswijze ingediend over een omgevingsvergunning voor een uitbreiding >1,5 ha voor een niet-grondgebonden bedrijf, omdat de gemeente niet voldoende gemotiveerd had dat aan de voorwaarden van artikel 6.1.3, lid 2 werd of kon worden voldaan. In twee gevallen is het bouwplan aangepast. De procedure voor De Soal 4 loopt nog.

Vraag 3:

Bent u met ons van mening dat de voorwaarden, gesteld in lid 2 van artikel 6.1.3 van de verordening Romte 2014 cumulatief zijn? Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 3:

Ja.

Vraag 4:

De uitbreiding van het varkensbedrijf in Hemelum past niet binnen de regels van de verordening Romte 2014, nu het bouwblok groter wordt dan is toegestaan op grond van artikel 6.1.3 lid 1 van de Verordening: het bouwblok omvat 2,9 ha (dan wel 2,35 ha) in plaats van de toegestane 1,5 ha. Ook wordt er niet voldaan aan de voorwaarden in lid 2 van artikel 6.1.3 van de Verordening: er is immers geen sprake van een bestaand bouwperceel van bijna 1,5 ha of meer dan 1,5 ha (het beslaat nu 0,9 ha) (sub a) en ook niet van een beperkte uitbreiding (er zou immers sprake zijn van meer dan een verdubbeling van het bouwvlak) (sub b). De toelichting op lid 2 vermeldt daamaast: "maakt wel een beperkte overschrijding van dat maximum mogelijk als een bedrijf redelijkerwijs niet binnen 1,5 ha uit de voeten kan. Zo kan een bestaande intensieve veehouderij al dicht tegen het oppervlak van 1,5 ha aanzitten en een beperkte uitbreiding nodig hebben om te voldoen aan wettelijke eisen op het gebied van dierenwelzijn/milieu. In dat geval is een beperkte uitbreiding, waarbij gedacht kan worden aan maximaal circa 10%, denkbaar." Toch geeft u in antwoord op eerdere vragen van de PvdA aan dat de uitbreiding wel past binnen de regels van de verordening. Kunt u dit toelichten met juridisch steekhoudende argumenten?

Antwoord vraag 4:

De toelichting van de verordening bevat, naast hetgeen door u wordt aangehaald, ook de volgende passage: 'Een ander voorbeeld is innovatie: een kernfokbedrijf dat niet gesplitst kan worden omdat alle bedrijfsonderdelen vanwege certificeringseisen bij elkaar moeten zitten. De noodzaak hiervan en de mate van de dan noodzakelijke, beperkte overschrijding zullen onderbouwd moeten worden.'

Op vraag 5 van de PvdA hebben wij daarom geantwoord dat de uitbreiding 'kan passen binnen de afwijkingsbepaling van artikel 6.1.3, tweede lid, van de Verordening Romte 2014'. De gemeente moet motiveren dat de uitbreiding van het bedrijf niet kan plaatsvinden door opsplitsing van het bedrijf en moet de mate van de noodzakelijke, beperkte overschrijding van de basismaat van 1,5 ha bouwperceel onderbouwen. Als ook sprake is van andere bedrijfsactiviteiten, zoals bedoeld in artikel 6.2.1, eerste lid (zoals mestverwerking, mestbewerking, mestvergisting, verbranding, vergisting of vergassing van biomassa en verwerking of bewerking van eigen agrarische producten), kan de basismaat van het perceel max. 2 ha zijn.

Vraag 5:

Welk percentage van de gemeenten maakt gebruik van de Nije Pleats-methode?

Antwoord vraag 5:

Onderscheid moet worden gemaakt tussen de Nije Pleats-methode die door Hûs en Hiem wordt aangeboden en toepassing van een Nije Pleats-methode door de gemeente in eigen beheer. Veel gemeenten hebben een regeling in het bestemmingsplan opgenomen die voorziet in een 'Nije Pleats'-methode die de gemeente zelf uitvoert, soms op basis van een eigen gemeentelijk werkdocument. Wij hebben op dit moment geen inzicht in het aantal gevallen waarin de gemeenten via Hûs en Hiem, dan wel in eigen beheer de Nije Pleats-methode toepassen. Wel weten wij dat in omgevingsvergunningen 'in afwijking van het bestemmingsplan' die door gemeenten aan ons worden gemeld een verantwoorde inpassing plaatsvindt met een landschapsplan dat op basis van die methode is opgesteld. Wij zien daar in ons planologisch toezicht op toe.

Vraag 6:

In hoeverre wordt deze werkwijze uniform uitgevoerd? En als geen sprake is van uniformiteit, hoe komt dit en welke inspanningen verricht u richting de gemeenten om dit te uniformeren?

Antwoord vraag 6:

De methodiek Nije Pleats, zoals die in de Verordening Romte is verwoord, laat de gemeente enige ruimte om dat proces met eigen maatwerk vorm te geven. Uniformiteit is geen doel op zich, het resultaat telt.

Vraag 7:

Worden bij toepassing van de Nije Pleats-methode omwonenden altijd tijdig op de hoogte gebracht van plannen tot uitbreiding, anders dan de publicatie in de krant en op elektronische wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 7:

De gemeente is binnen de wettelijke kaders verantwoordelijk voor de wijze waarop en het moment dat omwonenden worden betrokken.

De Verordening Romte schrijft het betrekken van omwonenden in de Nije Pleats-methodiek niet voor. De discussie daarover is bij vaststelling van de verordening gevoerd, maar Provinciale Staten hebben daarvoor niet gekozen.

Vraag 8:

Worden bij toepassing van de Nije Pleats-methode omwonenden altijd tijdig uitgenodigd mee te denken en/of hun stem te laten horen bij plannen tot uitbreiding? Zo nee, waarom niet en welke inspanningen verricht u richting de gemeenten om dit te verbeteren?

Antwoord vraag 8:

Zie antwoord vraag 7.

Interessant voor jou

Vervolgvragen over controle op o.a. de veehouderij

Lees verder

Schriftelijke vragen geothermie

Lees verder